Stel. Je bent op vakantie in Thailand en je koopt daar een boek voor onderweg. Eenmaal thuis besluit je jouw boek tweedehands te verkopen. Mag dat? Nee, volgens de Amerikaanse uitgever John Wiley & Sons: dat mag niet, want auteursrecht.
De Thaise uitwisselingsstudent Supap Kirtsaeng importeerde goedkope Thaise edities van Wiley & Son’s studieboeken naar de VS, totdat zij hem hij op de vingers tikten. W&S sommeerde Kirtsaeng er mee te stoppen. Want, zo stelde W&S, jouw recht om een door jou eerlijk gekocht auteursrechtelijk beschermd werk door te verkopen is beperkt tot niet-geïmporteerde producten.
En dat idee over auteursrecht is nieuw. Het heeft nogal wat consequenties, als je bedenkt hoeveel van jouw spullen geïmporteerd zijn en op hoeveel van die spullen auteursrechten rusten. Je boeken maar ook je games, muziek, films, computers, navigatieapparatuur: eigenlijk alles met software, alles met teksten, met foto’s enzovoorts: je zou het niet mogen doorverkopen of weggeven of zelfs maar fotograferen zonder toestemming.
Wiley & Sons had weinig boodschap aan deze consequenties. Als uitgever willen ze zowel de Aziatische en Amerikaanse markt bedienen. Uitgeven in Azië betekent de markt splitsen en lokaal lagere prijzen rekenen, anders wordt daar niets verkocht. Maar als dan een of andere slimmerik besluit om goedkope Thaise edities te importeren naar de VS gaat dat ten koste van de opbrengsten in de VS.
Net als veel andere uitbaters van auteursrechten vindt Wiley & Sons dat ze het recht heeft om zo veel mogelijk te verdienen. En dat overheden dat recht horen te beschermen. Dus stapten ze naar de rechter. De zaak mondde uit in Kirtsaeng versus Wiley & Sons en diende afgelopen oktober voor het Amerikaans Hooggerechtshof. En die stuurde Wiley & Sons -goddank- met lege handen naar huis. Ze volgde daarbij een verrassend eenvoudig argument: wat van jou is, is van jou en mag je dus verkopen als jij dat wil. Punt uit.
Een belangrijke zaak en een belangrijke uitspraak, zeker als je in de VS woont. Voor ons in Nederland is een ander deel van de uitspraak interessant. Wiley & Sons stelde namelijk dat een negatief oordeel het voor hen en andere uitgevers moeilijker zou maken om markten te scheiden. Wat zou inhouden dat ze minder konden verdienen.
Tsja, zei het Hof, jammer dan:
Third, Wiley and the dissent claim that a nongeographical interpretation will make it difficult, perhaps impossible, for publishers (and other copyright holders) to divide foreign and domestic markets. We concede that is so. A publisher may find it more difficult to charge different prices for the same book in different geographic markets. But we do not see how these facts help Wiley, for we can find no basic principle of copyright law that suggests that publishers are especially entitled to such rights.
Ook hier krijgen steeds vaker te maken met mensen en bedrijven die vinden dat ze het god gegeven recht hebben om overal maar geld voor te krijgen. En dat de overheid er is om dat recht te beschermen tegen vervelende zaken zoals veranderende marktomstandigheden of technische vooruitgang.
Neem nou de thuiskopieheffing. Dankzij technologische vooruitgang kunnen mensen thuis makkelijker auteursrechtelijk werk kopiëren dus moet iemand daar voor betalen en dus moet de overheid dat geld maar gaan incasseren in naam van Buma Stemra.
Waarom eigenlijk? Als Buma / Stemra vindt dat ze recht heeft op geld, laat haar dat dan lekker zelf in rekening brengen bij de partijen die daadwerkelijk een kopie maken. Uiteraard is dat heel moeilijk en misschien onmogelijk. Maar, om het Hof te parafraseren, hoe blijkt uit het auteursrecht dat de overheid in dat geval maar haar bevoegdheden moet aanwenden om alsnog de portemonnee van Buma te spekken?
Geld verdienen is geen recht. En een business case zonder afrekenmodel is geen business case. Laten we dat onthouden als de termijn op de thuiskopieheffing straks afloopt.
Mick zegt
Een paar vragen: Is PP ook tegen invoerrechten? Is de PP tegen marktbescherming? Vindt de PP dat contentmakers geen wettelijke basis verdienen om hun geld te verdienen? En vindt de PP dan dat andere beroepsgroepen ook geen wettelijke basis nodig hebben? Zo ja, welke?